|
De wet op de conscriptie, op het einde
van juli 1798 voorgedragen, veroorzaakte in onze gewesten een grote onrust.
Ze werd afgekondigd op 5 september 1798. Iedere Fransman, dus ook onze
jongeren, van 20 tot 25 jaar werd soldaat verklaard. De jongeren waren
verdeeld in 5 klassen, jaar voor jaar. Zij die op de 22ste september hun
20ste jaar hadden bereikt, vormden de 1ste klasse; degene van 21 tot 22
jaar de tweede klasse en zo voort. Het Staatsbestuur mocht, volgend de
noodwendigheden, manschappen binnenroepen, te beginnen met de eerste klas,
te beginnen met de jongste en zo opklimmenderwijze voortgaand. Het mocht
aldus, volgens het aangroeien der behoefte, de vijf klassen achtereenvolgens
onder de wapens te roepen. In vredestijd was de duur van de dienst gesteld
op vijf jaren, het zij van 20 tot 25 jaar, in oorlogstijd was de diensttijd
onbepaald. Het stond ook vrij, in buitengewone gevallen, een lichting in
massa te bevelen.
|
Op 23 september eerstvolgend werd
een wet gestemd die een lichting beval van 200.000 man, bestaande uit al
de conscrits van de eerste klasse.
Men kan zich inbeelden welke verslagenheid en droefheid zich door het land verspreidde toen de inwoners dit noodlottig nieuws vernamen. De Belgen, die steeds hun persoonlijke vrijheid met zoveel hardnekkigheid tegen alle verdrukkers hadden verdedigd en van de soldatenstiel een grote afkeer hadden, zouden nu met geweld bij het Franse leger worden ingelijfd, om een zaak te steunen die hun vreemd en afkerig was. Ze zouden blootgesteld worden aan een bijna gewisse dood, want in die rampzalige tijden volgden veldslagen op veldslagen en maaide de dood de mensenlevens bij duizendtallen neer. Uit: A.THYS, De Belgische Conscrits in 1798 en 1799, pp. 13-14 |
|